24
‘Wat vond je van haar?’ vroeg Vera. ‘Wat denk je, sprak ze de waarheid?’ ‘Ze leek me geen leugenachtig type.’
Ze hadden even een tussenstop ingelast voor een lunchpauze. Besluit van Vera. Eigenlijk wilde ze Robert Winter aan de tand voelen, maar die was nog in de kerk – althans, daar stond zijn auto – en ze dacht niet dat een lage bloedsuikerspiegel een ideale basis was om Robert Winter mee te woord te staan. Voor dat gesprek moest ze klaarwakker en helemaal helder zijn. Daarbij wilde ze hem liever niet storen op dit moment. Stel je voor dat hij zat te bidden. Ze zag zichzelf al op een kerkbank zitten, terwijl hij naast haar op zijn knieën zat. Vlak bij de kerk, maar een paar huizen bij het Kapiteinshuis vandaan, was een bakkerij. Een tijdje geleden had ze vanuit de Smidse de gist en de suiker geroken, waarna Dan haar had meegenomen naar de bakkerij, die een donker zijkamertje had waar slappe oploskoffie en broodjes bacon werden geserveerd. En kleffe cake uit de winkel. Door het smalle raampje konden ze een oogje houden op de kerk en de auto van Robert Winter. Niemand kon hen horen. De andere tafel in het ‘restaurant’ was leeg, en de serveerster stond met de vrouw achter de toonbank te kletsen.
‘Misschien niet,’ zei Vera. ‘Maar er is een verschil tussen niet liegen en niet helemaal de waarheid spreken. Ze koos haar woorden wel erg zorgvuldig, vond je ook niet?’
‘Is mij niet opgevallen. Ze leek me een keurig mens.’
‘Geen gezellig leventje, hè? Haar werk en de kerk. Denk je echt dat het daarmee ophoudt?’
‘Misschien heeft ze daar wel genoeg aan,’ zei Ashworth schouderophalend. ‘Een vrouw van haar leeftijd...’
‘Een vrouw van haar leeftijd? Moet je naar me luisteren, pop. Ik ben ongeveer even oud als zij, en ben nog niet vergeten wat het is om lol te hebben. Maar ik krijg zo de indruk dat er in Springhead House niet veel te lachen valt.’ Ze gooide een paar schepjes suiker in haar thee. Ze kon wel wat extra suiker gebruiken. ‘Wat denk je, slaat hij haar? Robert, bedoel ik.’
‘Nee!’ Ashworth reageerde geschokt. Maar goed, het was niet moeilijk om hem te choqueren. Soms was dat het enige wat een beetje kleur in Vera’s leven bracht, Ashworth provoceren.
‘Had je dan niet de indruk dat ze bang voor hem was?’
‘Nee,’ zei Ashworth langzaam. ‘Eerder bang óm hem. Ongerust omdat hij zo lang wegbleef. Heel beschermend, vond ik. Alsof zij de moeder was en hij haar kind.’
‘Een verschrikkelijk verwend kind,’ zei Vera. ‘Als ik het goed begrijp ontdekte hij ineens God, waarna hij zo nodig zijn goede baan in York op moest zeggen en hierheen moest verhuizen. Zij deed daar niet moeilijk over en sleepte gewoon de rest van het gezin mee.’
Ze maakte de rest van het verhaal niet af. Haar oog viel op Dan Greenwood, die op dat moment de pottenbakkerij uit kwam en even met zijn ogen stond te knipperen van de kou. Zonder de deur achter zich op slot te doen rende hij naar de overkant, de bakkerij in. Vera keek hem na. Ze vroeg zich af waarom haar blik toch zo onweerstaanbaar naar hem toe werd getrokken. Toen hij eenmaal in het winkelgedeelte stond verdween hij uit beeld, maar ze kon hem nog wel horen. Hij bestelde een broodje met gebraden ham en mosterd en een plak vanillecake om mee naar huis te nemen. Zonder hen te zien liep hij de winkel weer uit.
‘Hoe zit dat nou met Dan Greenwood?’ vroeg Ashworth.
‘Hij zat de eerste keer op de zaak-Mantel,’ zei ze. ‘Als brigadier van Fletcher.’
‘Een beetje zoals u en ik dus,’ zei Ashworth. Hij zag eruit alsof hij zes was, dacht Vera. Op zijn kin zat een klodder rode jam die uit zijn donut was gelopen. Eigenlijk moest hij nog aan het handje worden gehouden.
‘Ja, nou. Dan ben ik zeker Caroline Fletcher, hè?’
‘Hadden ze iets met elkaar, die twee? Was hij verliefd op haar, of zo?’
‘Nee. Ze hadden eerder moeite met elkaar.’ Hoewel dat Dan er niet van weerhouden zou hebben om als een blok voor haar te vallen, en vervolgens van zichzelf te walgen, dacht Vera.
‘O?’
‘Je hebt zelf gezien wat Fletcher voor type is. Keihard. Althans, aan de buitenkant. En Dan is een gevoelige jongen. Houdt niet van spelletjes, ook al moet je spelletjes spelen om verder te komen. Een eenvoudige jongen. Niet dom. Absoluut niet. Gewoon recht voor zijn raap. Geen koetjes en kalfjes. Doet zichzelf niet beter voor dan hij is.’ En intens, dacht ze. Vandaar dat je je ogen niet van hem af kunt houden. Te veel emotionele energie. Vervolgens vroeg ze zich af of ze zich aan zat te stellen.
‘Heeft hij daarom ontslag genomen? Omdat hij niet met zijn baas kon opschieten? Kon hij niet gewoon om overplaatsing vragen?’
‘Hij raakte overspannen,’ zei ze. ‘Stress. Hij leek me altijd al een zenuwachtig geval. Echt zo iemand die niet stil kan zitten. Niet lang na de rechtszaak tegen Jeanie Long nam hij op medische gronden ontslag. Daarna verhuisde hij naar Elvet en zette de pottenbakkerij op, hier op het plein.’
‘Raakte hij overspannen van de zaak-Mantel? Zo zwaar was die toch niet? Ja, natuurlijk, de pers zat erbovenop, maar ze hadden de zaak zo opgelost.’
Ze wist gewoon dat hij nu dacht aan een paar zaken waarbij hij zelf betrokken was geweest. Zaken waar hij maanden mee bezig was geweest, waar hij nachtenlang aan had gewerkt zonder te slapen of naar huis te gaan en die toch niet waren opgelost.
‘Hij geloofde niet dat Jeanie de dader was,’ zei Vera. ‘Maar hij had destijds niet het lef om stennis te trappen.’
‘En nu geeft hij zichzelf de schuld van haar zelfmoord?’
‘Misschien wel.’
‘Hoe kent u hem?’
‘We kwamen elkaar wel eens tegen bij cursussen en trainingsdagen. Toen vluchtte er een joch uit Wooler dat op borgtocht vrij was hierheen en moest ik een paar dagen hier doorbrengen. En Dan, daar kon ik het wel mee vinden. Dan is een leuke vent. Een eenvoudige jongen. Geen achterbaks gedoe. Voordat hij ontslag nam belde hij me. Ze hadden hem een deal aangeboden, en hij vroeg of hij die moest aannemen.’
‘En wat zei u?’
‘Dat we hard mensen nodig hadden die met hart en ziel hun werk deden, maar dat hij, als hij er echt niet meer tegen kon, beter het geld kon aannemen en ervandoor kon gaan.’
‘Waarom dacht hij dat Jeanie Long onschuldig was?’
‘Hij was erbij toen ze haar verhoorden. Hij geloofde haar.’
‘Meer niet?’
‘Er was geen gerechtelijk bewijs. En Dan zei dat het allemaal hartstikke snel ging. En makkelijk. Alsof het allemaal geregisseerd was. Alsof er achter de schermen iemand de touwtjes in handen had.’
‘Mantel, denkt u?’
‘Als een zwaar getroffen vader zegt dat hij weet wie zijn dochter vermoord heeft, dan luister je. Vooral als hij het in het openbaar zegt. En helemaal als hij iets voorstelt in het dorp, en vriendjes heeft bij de politie en de rechterlijke macht.’
‘Dus iedereen had er baat bij dat de zaak snel werd opgelost.’
‘Iedereen behalve Jeanie.’
‘Maar bij wie had Mantel de touwtjes in handen?’
Vera propte een stuk kwarktaart in haar mond. ‘Dat moeten we hem dan maar eens vragen, hè? Maar niet nu. Daar komt Robert Winter.’
Winter stond nog in het portaal van de kerk toen ze hem aanspraken. Hij zag eruit alsof hij op het punt stond het pad naar het hek af te lopen maar door een onzichtbare hand werd tegengehouden. Het pad lag vol met glibberige, natte bladeren, waardoor Ashworth op een gegeven moment bijna onderuitging, maar toch wekte Winter niet de indruk dat hij hen had zien aankomen. Hij staarde naar de kale bomen naast het kerkhof.
‘Uw vrouw maakt zich zorgen om u,’ zei Vera.
Pas toen liet Robert merken dat hij hen had gezien. Hij wierp hun een beleefd knikje toe, maar reageerde niet op wat Vera had gezegd.
‘We komen net van uw huis. Mary had niet verwacht dat u zo lang weg zou blijven. Hier, bel haar even.’ Vera graaide in haar handtas, op zoek naar haar mobiele telefoon. ‘Zeg maar dat u nog even met ons moet praten, maar dat u er zo aankomt.’
‘Ja,’ zei Robert. ‘Natuurlijk. Niet zo attent van me.’ Hij pakte de telefoon aan en stapte het portaal uit. Hij ging een eindje verderop staan en keerde hun zijn rug toe, zodat ze niet konden horen wat hij zei.
‘Kunnen we ergens praten?’ vroeg Vera toen hij klaar was met telefoneren.
‘Hier? In de kerk?’ Alsof ze had voorgesteld hem in een bordeel of op het herentoilet een paar vragen te stellen, zei ze later tegen Ashworth.
‘Als we daarmee niemand lastigvallen.’
‘Liever niet.’
En dus gingen ze weer terug naar het kamertje naast de bakkerij, waar ze nog een pot thee vroegen. Onderweg kwamen ze langs een kiosk. Aan de koppen te zien hadden alle regionale kranten het over Christopher. Toch had Vera geen medelijden met Robert Winter. Het hele gesprek lang wilde ze dat ze beter haar mannetje had gestaan, dat ze het hem niet zo gemakkelijk had gemaakt. Waarom leek die vent toch altijd zijn zin te krijgen?
Ze begon met een vraag die hij nooit zou verwachten, in de hoop hem daarmee te overrompelen.
‘Waarom bent u bij de reclassering gegaan? Nogal een overstap voor een architect.’
‘Het leek me wel een uitdaging.’ Beleefd glimlachte hij. Ze kreeg de indruk dat hij wel vaker vraag-en-antwoordspelletjes speelde.
‘Wat maakt de baan zo aantrekkelijk voor u?’
‘Nou, niet het loon in elk geval,’ zei hij. ‘Als architect verdiende ik een stuk meer. Van reclasseringswerk word je niet rijk.’
Ze voelde dat Ashworth naast haar hoopte dat ze het over een andere boeg zou gooien. Ze wist gewoon wat er in hem omging. Robert Winter had net zijn zoon verloren. Ze had het recht niet om zo lomp tegen hem te doen.
‘Wat dan wel?’ vroeg ze.
‘Het idee dat ik mensen kan helpen,’ zei Robert. ‘Hun leven veranderen. Als dat lukt, is dit het dankbaarste beroep ter wereld.’
‘Hebt u Jeanie Long geholpen?’
‘Zo te zien niet, nee.’ Hij bleef kalm. Geen spoor van irritatie. ‘Ik ging ervan uit dat de rechter gelijk had toen hij zei dat zij de moord had gepleegd. Ik geloofde haar verhaal niet, dus in dat opzicht ben ik tekortgeschoten.’
‘Daar zult u zich wel schuldig over voelen.’
‘Natuurlijk, maar daar mag mijn werk met de andere gedetineerden niet onder lijden. Ik geloof niet dat ik mezelf iets kwalijk hoef te nemen. Veel van mijn cliënten hangen prachtige verhalen op. Er zijn er genoeg die beweren dat ze onschuldig zijn. Iedereen maakt wel eens fouten...’
Vera gaf hem niet de gelegenheid zijn verhaal af te maken. ‘Het heeft wel iets van het werk van een politieagent, als je het mij vraagt. Hetzelfde idee, bedoel ik. Dat je je neus in andermans zaken mag steken. Dat je in aanraking komt met zaken waar de meeste brave burgers nooit iets over horen. Het heeft wel wat, hè, misdaad? Iets spannends en opwindends. Iedereen is nieuwsgierig naar wat andere mensen allemaal voor dingen uithalen, maar politieagenten worden betaald om nieuwsgierig te zijn. U ook.’
‘Zo kunt u het samenvatten, inspecteur Stanhope. Maar voor mij ligt het wat anders.’
‘Had Christopher wel eens een vriendinnetje toen hij nog thuis woonde?’ vroeg Vera.
‘Voorzover ik weet niet.’
‘Zou u het hebben geweten als het wel zo was? Had u het wel eens over dat soort dingen?’
‘Waarschijnlijk niet. Christopher was nogal op zijn privacy gesteld.’
‘Typisch, hè?’ Ze glimlachte even om aan te geven dat ze het niet beledigend bedoelde. ‘U wist waarschijnlijk meer van uw gedetineerden dan van uw eigen zoon.’ Voordat Robert kon antwoorden, ging ze verder. ‘Waarom wilde u gisteren zo graag de hele familie mee hebben naar dat feest?’
‘We hadden allemaal een zware tijd achter de rug. De zelfmoord van Jeanie, de zaak-Mantel in alle kranten... Iedereen had last van onaangename herinneringen. Ik dacht dat het ons goed zou doen om er eens even uit te zijn. Even weg uit al die misère.’
‘En u kwam niet op het idee dat een ontmoeting met Keith Mantel misschien wel juist het tegenovergestelde effect zou hebben? Op Emma bijvoorbeeld?’
‘Nee,’ zei hij, en Vera had de indruk dat hij het meende. Hij had zich echt niet gerealiseerd dat het wel eens moeilijk voor Emma zou kunnen zijn om geconfronteerd te worden met het huis waar haar beste vriendin had gewoond toen ze werd vermoord. En Ashworth vond háár ongevoelig! ‘Nee. Het is allemaal al zo lang geleden... Emma is eroverheen. Net als wij allemaal trouwens. Het leek me gewoon een leuk uitje voor ons allemaal.’
‘En u verwachtte niet dat Christopher er ook zou zijn?’
‘Absoluut niet. Ik was ervan overtuigd dat hij meteen teruggegaan was naar Aberdeen. Niet zo aardig tegenover zijn moeder – hij weet dat ze het leuk vindt als hij langskomt – maar zo zit hij wel in elkaar.’
Plotseling leek zijn geduld op. Hij had geen zin meer in vragen. ‘Is er verder nog iets, inspecteur Stanhope? Iets wat echt niet kan wachten? Mijn vrouw zit namelijk al een tijdje alleen thuis. Zoals u zelf al zei. Volgens mij wordt het tijd dat ik eens naar haar toe ga.’ Zonder het antwoord af te wachten stond hij op en liep de bakkerij uit. Door het raam zagen ze hem weglopen. Haastig kwam er een oud dametje, duidelijk helemaal ontdaan, op hem af om haar condoleances aan te bieden. Hij bleef staan en nam haar hand in de zijne, daarna liep hij weer verder naar zijn auto.
‘Ik vraag me af,’ zei Vera langzaam, ‘waarom ik zo’n hekel aan die vent heb.’
‘Omdat ie zo godsdienstig is?’ stelde Ashworth voor. ‘Daar hebt u meestal een hekel aan.’
‘Misschien. Weet je wat jij voor mij mag doen? Een lijst opstellen van iedereen die gisteren op het feest was, en dan met al die mensen gaan praten. Heeft iemand Robert Winter zien weglopen van het vuur? Heeft iemand hem op de oprijlaan gezien?’
‘En u? Wat gaat u zelf doen?’
‘Ik?’ antwoordde ze. ‘Ik ga naar de gevangenis. Waar Jeanie Long tien jaar heeft zitten wegkwijnen. Christopher Winter is niet het enige slachtoffer in deze zaak. Jeanie is er ook nog, en ik heb het gevoel dat ik nog helemaal niks van haar weet.’